In 1953 werd Jannie de Bruijn-van Zanten gefotografeerd in het door de Watersnoodramp getroffen Halsteren.
In 1953 werd Jannie de Bruijn-van Zanten gefotografeerd in het door de Watersnoodramp getroffen Halsteren. Foto: Dennis van Loenhout

"Er was geen levende ziel meer te zien"

Algemeen

HALSTEREN – Ze was nog maar 18 jaar oud toen de noodklokken luidden in Tholen en Jannie de Bruijn – van Zanten met eigen ogen zag hoe het water maar een paar centimeter onder de kaderand stond. Het café van haar ouders werd een opvangplek voor evacués uit de regio. Ze denkt nog regelmatig terug aan die nacht in 1953, en het feit dat haar foto in de krant kwam betekent niet dat ze de nacht van de Watersnoodramp geen verschrikking vond.

In haar woning in Halsteren, waar ze sinds 1959 woont, bekijkt Jannie de Bruijn – van Zanten (83) de krant van maandag 2 februari 1953. In de krant staat een foto, waarop de Tholenseweg is te zien met een amfibievoertuig erop. Er bovenop staat een jonge Jannie, naast haar jeugdvriend Cyril Kint, die haar overhaalde om mee te gaan naar Halsteren. "Met deze amfibiewagen komt een aantal evacués uit Tholen in Halsteren aan. Eindelijk weer een stukje land in zicht, waarop men zonder vrees voor het water kan staan en lopen, waarop men mensen treft, die eens niet vertellen over hun ellende en zorgen, maar die de getroffenen met een hartelijk woord verwelkomen en verder helpen." Ze denkt terug aan het café van haar ouders en zegt: "Wij moesten op de vliering slapen zodat er in de andere kamers families konden worden opgevangen. Mijn moeder deed niks anders dan wassen, want al die mensen kwamen aan met bemodderde kleren. Mensen die niks meer hadden, en soms veel dierbaren waren verloren."

De watersnood sloeg toe in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953. "Voor de oorlog was mijn vader schipper", vertelt Jannie, "zodoende wist hij veel van water. Hij wist op zaterdag al dat het fout zou gaan. Hij zag het water stijgen en zei toen al dat hij bang was dat iedereen in Stavenisse, op het laagste punt, dood zou gaan. Toen 's nachts de noodklokken luidden konden we dat door de razende wind maar heel moeilijk horen. Toen we uit bed en naar de kade gingen zagen we dat het water op een paar centimeter na over de dijk kwam. Wat wij later pas hoorden was dat de dijken in Halsteren waren gekomen, daardoor kwam het water bij ons nét niet te hoog."

Jannies broer en zwagers gingen met boten naar het Zeeuwse Ouwerkerk om daar te helpen. Jannie zelf zag de verwoesting in Halsteren, nadat ze zich liet overhalen om met het amfibievoertuig mee te rijden. "Mijn zus zat op het rampschadebureau, en hoorde de details van de schade. Mijn oom uit Stavenisse moest helpen met het identificeren van lichamen. Hij heeft verschrikkelijke dingen moeten zien." Gelukkig waren er af en toe ook lichtpuntjes. Vanuit Duitsland stroomden de hulpverleners toe, waaronder een jonge uit Heidelberg, die Jannie later nog een brief schreef omdat hij haar wel erg leuk vond. "Ik kon geen Duits, dus vroeg ik mijn zwager om een brief terug te schrijven. Die schreef aan die jongen dat hij maar in Heidelberg moest blijven. Nu kan ik daar wel om lachen."

Jaren later hoorde Janny het verhaal van een buurman aan de Parallelweg, die als brandweerman tijdens de Watersnoodramp er niet in slaagde om een baby te redden. "Zijn huis hier aan de Parallelweg, op de kruising met de Kapelaan Molstraat draagt de naam Aurora. Blijkbaar zag hij, toen hij die ochtend aan het werk was, in de verte de torens en besloot hij dat als hij ooit een eigen huis zou krijgen hij het Aurora zou noemen, naar de Romeinse godin van de dageraad. Toen hij het huis verliet sprak hij met de nieuwe eigenaar af dat de naam moest blijven hangen. Die hangt er nog steeds. Ook dat is een mooi verhaal dat met de Watersnoodramp te maken heeft. Voor veel mensen was het een trauma, dus ik begrijp dat mensen er niet graag over praten. Toch hoop ik dat de verhalen verteld blijven worden, het hoort bij onze historie. En het heeft tot veel goeds geleid: als ik naar de Deltawerken kijk, denk ik altijd hoe mooi mijn vader dat gevonden zou hebben. Maar elke keer als ik die krantenfoto zie, met de boompjes op de Tholenseweg, denk ik aan de vernietiging en de verlatenheid daar. Er was geen levende ziel meer te zien. Wat een verschrikking."