De Putter
De Putter Foto: Ria Hogerwaard

De Putter ofwel de Distelvink

Als er over een Putter gesproken wordt onder vogelaars, hebben we het niet over iemand die van een slok houdt (een drinkebroer), maar over dit schitterend gekleurde vogeltje, zo mooi, dat fotografen het graag voor hun lens krijgen. 

Zijn kopje is vuurrood met zwart en wit. In zijn verenpak heeft hij een brede gele streep op zwart-wit gevlekte vleugels. De rest is licht bruin-wit. 

Hij eet graag zaden, zoals van stekelige distels, kaardenbol, klit of paardenbloemen. De rode veren op zijn kopje zijn stug, zodat hij geen last heeft van de stekels. 

Hij heeft een vrolijke tinkelende roep. Als er een in onze tuin zit te zingen, herken ik het geluid meteen. Je wordt er zelf ook vrolijk van.

Ze broeden van april-begin augustus en hebben twee legsels per jaar. Het vrouwtje bouwt het nest en het mannetje draagt het materiaal aan. Het nest zit meestal tussen de bladeren van bomen en struiken. Ze legt 4-6 eieren en jonge Putters krijgen vooral insecten te eten van hun ouders.

De Putter heeft zijn naam te danken aan het feit, dat hij vroeger vaak in een kooitje werd gehouden, waarin de vogel zelf een vingerhoedje met water omhoog moest trekken om te kunnen drinken. 

Zo kennen we hem ook van het beroemde werk van Carel Fabritius, het Puttertje, die het vogeltje in 1654 op deze manier levensecht schilderde. Het doekje is slechts 34x23 cm groot en hangt in het Mauritshuis. 

Ook Rafaël schilderde een Putter. Op zijn werk, genaamd "Madonna met de putter” aait Jezus een Putter. Gedacht werd dat de Putter zijn rode kopje kreeg, omdat hij een doorn uit het hoofd van Jezus trok en er daardoor een druppel bloed op zijn kopje viel.


Ria Hogerwaard