Baos (2)

Plagerijtje

Ad Borremans geniet op dit moment van een welverdiende vakantie. Zijn bijdrage zult u deze keer dus helaas moeten missen. Hopelijk doet hij tijdens zijn vakantie voldoende inspiratie op om u hierna weer te laten genieten van zijn hilarische vertelsels.

Zijn neef Peter Borremans heeft wel zijn gebruikelijke bijdrage geleverd. Kennelijk schept hij er, net als veel Woensdrechtenaren (en volgens mij ook best veel Halsterenaren) genoegen in om de echte Bergenaren een beetje te plagen. Bovenaan zijn brief heeft hij namelijk geschreven: God wit alles, mar Baaregenèère weete n'alles beeter. Onze lezers moeten dit niet al te serieus nemen, hoor!


Baos (het woord van de vorige keer)

Peter Borremans begint, zoals gewoonlijk, met de vertaling van het woord: Baos betekent baas.

Vervolgens duikt hij in de woordenboeken van Heemkundekring Het Zuidkwartier, waar hij een aantal uitdrukkingen aantreft:

Beeter klèène baos as grwoote knecht (Het is beter een kleine zelfstandige en eigen baas te zijn dan een hooggeplaatste knecht van iemand anders).

De baos speule (Handelen alsof je het voor het zeggen hebt, de leiding nemen).

Baos ies baos, al ies 't mar 'ne strwooie (Je moet zijn orders uitvoeren, ook al stelt hij als baas eigenlijk niets voor).

In een Bargoens woordenboek vindt Peter: Baas Kolebrander, waarmee de gevangenis wordt bedoeld.

Het Halsters woordenboek zegt dat Baoske Tores, ook wel Baostores, wordt gezegd van een bazig type.

Peter vindt ook nog een mooi voorbeeld van hoe vroeger de machtsverhoudingen waren: M'n baos zee vroeger altij: 'Gaonie bestaonie en Kannie leed achter de beukenhaog. En witte wa ge doet?' zee die dan, 'Gooi daor de bezwaore d'r mar bij.' 

Als Jaonus op zijn werk iets niet goed had gedaan 'wier Jaonus gerope bij de baos op ketoor'.

Nog een voorbeeld: 'Jao, de baos zee, da me vandaog klaor-aoved zouwe maoke en dan gaot 't toch altij wa vlugger, hé.'

Wist u trouwens, dat de naam Baas ook voorkomt als voornaam? In dat geval is hij afgeleid van Basilius.

Volgens het Bergs Woordenboek is baas de aanspreekvorm voor een man uit de lagere stand.

In een kerstgedicht over Herodus van mijn hand heeft Peter de regel gevonden: 'Want ik zèèn baos en teegespraok die duld ik nie, gin woord.'

Maar wat is eigenlijk een baas? Peter vond de definitie: 'Degene die beslist en die anderen moeten gehoorzamen, leider, chef, directeur, hogergeplaatste, meester in huis of bedrijf, iemand die boven anderen uitmunt, knapperd.

Peter somt de bazen op waarmee hij te maken heeft (gehad): 'Wijlen mijn ouders; leiding- en oud-leidinggevenden op het werk; mensen die verantwoording dragen bij een vereniging; oud-onderwijzers en oud-leraren op scholen; mijn oud-onderwijzer meneer J.Luysterburg is weer verantwoordelijk over mijn teksten; mensen die verantwoordelijk zijn over mijn gezondheid en welzijn; mijn 'plukbazen' waren vroeger Jan en Stan Adriaansen; bij zuivelhandel Leon 'Naard' Jansen heb ik vroeger flessen gesorteerd, soms mocht ik mee 'de baan op'.

Nog een leuk weetje: De nieuwe koning Charles en ik zijn op dezelfde dag geboren (14 november). Ik hoop dat Charles het net als zijn moeder gaat doen.

Zelf wilde ik geen baas zijn, daar ben ik niet geschikt voor.

Tot slot heeft Peter nog een aantal zegswijzen gevonden:

Er is altijd baas boven baas. Die een man heeft als een muisje, is geen baas meer in zijn huisje. Vrolijke bazen, hartjes zonder zorg. Baas zijn in het kippenhok als de haan er niet is. De baas spelen. De baas van het spul zijn. Ergens de baas over zijn. Iemand de baas zijn. Ieder is baas in eigen huis. Zijn eigen baas zijn.

Peter komt echter aan het eind van zijn verhaal tot de conclusie, dat je uiteindelijk altijd zelf verantwoordelijk bent. En daar heeft hij groot gelijk in.

In het boek De Brabantse Spreekwoorden staan 12 zegswijzen met het woord 'baas' erin. Enkele voorbeelden:

Als de baas van honk is, zitten de muizen aan 't spek (Als er geen toezicht is, halen de kinderen kattenkwaad uit).

Baas is baas al is ie van strooi (Hiermee laat men zich denigrerend uit over een zwakke baas).

De baas z'n dubbeltjes zijn niet van zink (Men moet werken voor zijn loon).

Wie? Hij den baas? Hij slopt bij den baas (De vrouw is de baas).

Wie baos is, bakt koek (Een meerdere moet men zijn zin geven).

Ik blijf hier de baas, al worde zo gróót als de Sint-Janskerk (Gezegd door een ouder tegen een uit de kluiten gewassen kind dat zijn zin wil doordrijven).

Maar hiermee heb ik voorlopig genoeg baas gespeeld. Ik houd ermee op.

Tot volgende week!